donderdag 4 november 2010

Tijdgeest

Ik schaam me. Een week of twee geleden stond een berichtje in de krant van het soort dat om de zoveel maanden een kolom op pagina 11 moet opvullen. Nu eens zijn rokers het lijdend voorwerp, dan weer mensen die een extreme sport beoefenen. Dit keer waren het de mensen met overgewicht. We blijken de samenleving – u dus – heel veel geld te kosten. Nee, maar echt héél véél geld. Aan zorg en zo. Ik voelde me aangesproken.

Ik ben bang dat iedereen zo wel een keer aan de beurt komt. De automobilist kost de schatkist honderden miljoenen per jaar extra, zo blijkt binnenkort. Voetbalsupporters slurpen de politiebudgetten op. Vermaledijde muziekliefhebbers dwingen de gemeente tot een ingrijpende opknapbeurt van het concertgebouw. En die jongeren die tegenwoordig steeds vaker adhd of een ‘aandoening in het autistische spectrum’ lijken te hebben, moeten allemaal een rugzakje hebben. Omdat de samenleving bestaat uit een verzameling menselijke individuen, en niet uit robots die van de lopende band komen, is er verdorie ook altijd wat. Lastig hoor.

Mensen kosten de samenleving inderdaad geld, de een wat meer dan de ander. Maar aan de andere kant brengen ze dat geld zelf ook weer op. De een wat meer dan de ander. Het mooie van Nederland was altijd dat het solidariteitsprincipe een belangrijke pijler van ons maatschappelijk gebouw was. Dat we van elkaar accepteerden dat je in de ene persoon wat meer moet investeren dan in de ander. En dat dat de een soms wat meer geld kost dan de ander. Omdat de samenleving daar uiteindelijk als gehéél beter van zou worden, deden we er niet echt moeilijk over. Dit solidariteitsprincipe is verweven in ons fiscale stelsel. Of moet ik zeggen: was? Solidariteit is ineens een ‘linkse hobby’ en mensen zijn nu vooral economische eenheden. O wee als je baten niet opwegen tegen de kosten…



Het krantenartikeltje zette me wel aan het denken. Ik behoor tot die ene helft van de Nederlandse zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) die niet verzekerd is tegen arbeidsongeschiktheid. Simpelweg omdat zo’n verzekering peperduur is. Van overheidswege is er op dit punt niets geregeld voor zelfstandigen en het lijkt me stug dat het er nog van komt.  
Maar goed, ik kom op een leeftijd waarop de kans dat je iets oploopt groter en groter wordt. Dus vorige week heb ik de knoop toch maar doorgehakt en me met enorm veel tegenzin aangemeld voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Of de verzekeraar me wil hebben, moet ik overigens nog maar afwachten. Telefonisch werd me een lijst met gezondheidsvragen afgenomen. Eerste vraag: komen er in uw directe familie hartklachten voor? Daar ga je al, dacht ik. Want ja, dat was bij moeders het geval en ook broer en zus zijn er niet aan ontkomen. Je kunt dus al bijna uittekenen dat áls de verzekeraar me al accepteert, arbeidsongeschiktheid door hartklachten buiten het verzekerbare pakket zal vallen. Of dat mijn premie nog hoger gaat uitvallen. 

Het solidariteitsprincipe, dat ook een fundament van het verzekeringsstelsel vormt, is leuk en aardig, maar als het de verzekeraar geld gaat kosten treden andere mechanismen in werking. Dat zullen we de komende tijd nog vaak gaan meemaken, dat de dingen anders gaan lopen. Het gezegde ‘Wen er maar aan’ is inmiddels een gevleugelde uitdrukking geworden. Met het idee dat ons land zich ontwikkelt in de richting van een nachtwakersstaat, gaat mij dat in ieder geval niet lukken. Er waart een spook door Nederland. Het is de tijdgeest.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten