maandag 30 augustus 2010

Stropdasdrinken

Het is doodstil in de Westerstraat in Ruinen, zo rond half een in de augustusnacht. De mensen slapen: vanachter de gordijnen dringt geen streepje licht naar buiten. Geen enkele auto, fietser of voetganger laat zich zien in de straat die nog nadampt van de regen die eerder gevallen is. Totdat een kleine, gezette man met grijs stekeltjeshaar opdoemt uit het duister. Hij loopt op sloffen en draagt een gestreepte kamerjas. Het trottoir heeft hij niet nodig, de straat is van hem. Hij begeeft zich naar de ingang van het plaatselijke hotel. Niet toevallig staan wij, mijn lief, hond Joop en ik, daar op hem te wachten. Zijn komst is geen verrassing want vijf minuten eerder is Gienus, zo heet hij, uit bed gebeld. Niet telefonisch, maar gewoon aan de deur.
Een half uur dáárvoor besluiten we om de eerste avond van ons midweekje Drents onthaasten af te ronden met een uitlaatbeurt voor Joop en onszelf. Schattige huisjes met rieten daken en mooie, oude panden waar hoofdpersonen uit de romans van Thomas Rosenboom hadden kunnen wonen, wisselen elkaar af. Onderweg zien we een witte lijkauto staan voor een vrijstaand huisje dat in alles uitstraalt dat hier de dorpshippie woont. ‘Elvis’ staat er op de wagen. Ah, hij was dus al die tijd niet dood. Nu wel.
Terug bij het hotel lust het elektronische kastje met cijferpaneel naast de voordeur ons plastic kaartje niet. Da’s lekker: we kunnen er niet meer in. We moeten natuurlijk een cijfercode intoetsen, zo flitst het door ons heen. Tja, ga er maar aan staan. Het kamernummer? De cijfers van de postcode? De omvang van de schapenkudde op het Dwingelderveld? Het aantal hunebedden in Drenthe? Onbegonnen werk. De deur is dicht en blijft dicht. Een irritant piepje wrijft er dat steeds weer in. Ik zie ons al in arren moede de nacht doorbrengen op de grond van de overdekte muziekkiosk op de nabije Brink.
Maar wacht eens. Hadden we daarnet niet gezien dat er in één café nog wel licht brandde? Een man – de eigenaar zo blijkt – en twee vrouwen breien er al rokend een eind aan de dag. Een rokerig café… goh, alweer best lang geleden dat we dat meemaakten, zo realiseer ik me. Na een korte schets van ons probleem, kan de man inderdaad voor de oplossing zorgen volgens het scenario dat we stiekem in gedachten hadden. In zo’n dorp kent iedereen iedereen. Toch? Zeker. Eerst probeert hij het nog met een telefoontje maar dan luidt het: ‘Kom maar mee, dan lopen we even naar Gienus z’n huis.’ Dat klinkt goed, wie de voornaam van de hoteleigenaar kent, heeft het voorrecht om hem uit bed te bellen. Dat lukt wonderwel: de hond van Gienus werkt mee en slaat flink aan. ‘Jongen, wat heb je toch een mooie onderbroek aan’ zo begroet de olijke caféhouder zijn collega in de horeca als die in de deuropening verschijnt. Gienus kan de grap maar matig waarderen en mompelt dat hij er zo aankomt…
Zíjn stukje plastic doet het wel. Zonder code. Opgelucht constateren we dat het niet aan ons lag maar aan een verkeerd geprogrammeerd kaartje. Weg schuldgevoel. En: we zijn binnen.
De volgende dag voelen we ons verplicht de café-eigenaar te belonen voor zijn hulp en nuttigen we wat op het terras van zijn etablissement. Hij is in een opperbeste stemming want het hoogtepunt van het jaar komt er het komend weekend aan: het stropdasdrinken. Pardon? ‘Je gaat zitten, je stropdas wordt op de tafel vastgespijkerd en drinken maar’, zo legt hij met pretoogjes uit. ‘Hou je het niet meer vol en moet je naar de plee? Dan wordt de stropdas doorgeknipt en ben je af. Wie het langst blijft zitten, wint.’
Een zuipfestijn dus. Ik besluit maar niet mee te doen aan het verpletterend simpele spel. Ik zou het niet kunnen. Het is me in geen 52 jaar gelukt om een stropdas te knopen. 

maandag 23 augustus 2010

Ouwe tak

Dat de jaren in ijltempo voortschrijden werd me weer eens op niet mis te verstane wijze duidelijk gemaakt. Eigen schuld, dikke bult. Moet je op twitter maar geen mensen op hun nummer zetten die daar absoluut niet van gediend zijn. Dat krijg je keihard terug, zeker als de persoon in kwestie Anouk heet. Ze noemt me een 'ouwe tak' (mij is niet duidelijk of die t eigenlijk een z had moeten zijn) die 'ff ergens anders moet gaan lopen janken'. Oei, dat hakt erin! 
De voorgeschiedenis. Een jong, fris bandje 'Go Back To The Zoo' - met roots in Nijmegen, nu opererend vanuit Amsterdam - timmert hard aan de weg. Afgelopen weekend waren ze van de partij op Lowlands. Neerlands enige echte diva vindt het maar niks. Dat mag. Maar dat je de zanger wegzet als een 'wannabe Kurt Cobain' en de groep aanraadt maar inderdaad snel 'back to the zoo' te gaan... tja, errug flauw. Een gearriveerde artiest die een jonge, hardwerkende band (ze krijgen trouwens lovende recensies voor hun cd Benny Blisto) publiekelijk gaat afbranden. Dat liet ik haar - dom, dom, dom - weten via een tweet met de tekst 'hoe klein kun je zijn'. Die 'ouwe tak' was de boemerang.


Onze twitter 'conversatie' 


Ik kon het wel waarderen. Ja, je bent rockbitch van professie of je bent het niet. Mooi om te zien hoe Anouk doet aan typecasting zodat ik kon vaststellen: verrek, ze is écht zo. U bent natuurlijk geen twitteraar (we hebben er de mond vol van maar uiteindelijk doet slechts 3 procent van de Nederlanders het) en dus vraagt u zich af hoe Anouk kon weten dat ik zo oud ben. Stom, ook weer aan mezelf te wijten. In mijn profiel heb ik een fotootje geplaatst waarop mijn grijze haren kennelijk (te) duidelijk zichtbaar zijn. Maar ja, ik sta er lachend op, dat dan weer wel.
Op 1 augustus moest ik ook lachen of, nou ja, grinniken in ieder geval. Op die dag traden The Pogues, mijn favoriete band aller tijden, op in de Amsterdamse Melkweg. In een al te enthousiast mailtje heb ik een aantal vrienden en kennissen al eens lastig gevallen met het feit dat ik de band in de 27 jaar van hun bestaan nooit eerder zo goed heb horen spelen. En dat dat een wonder was, gezien de alcoholconsumptie van voorman Shane MacGowan. Om me heen stonden fans van het eerste uur maar ook een heleboel 16- tot 18-jarigen. Dat ontroerde me. 


The Pogues in de Melkweg in Amsterdam op 1 augustus 2010


Zeker toen ik mezelf terug hoorde in de woorden die ze tussen de nummers door met elkaar wisselden. Echo's uit de jaren tachtig en negentig waren het. 'Ik hoop zo dat ze Rainy Night In Soho spelen, als die komt ben ik volmaakt gelukkig.' Rainy Night was precies het allereerste nummer waarmee The Pogues mij ooit bij de lurven grepen. Even later: 'Jaaaaa!!! Volgens mij zei hij het!' 'Wat zei hij?' 'Rainy Night, toch?' 'Hoe kan dat nou, Shane is toch helemaal niet te verstaan, met die anderhalve tand in zijn mond?' 'Jawel, jawel, ik weet het zéker...!' En of dat joch het zeker wist. Die eerste akkoorden... En die eerste zin: 'I've Been Loving You A Long Time'. Ik word écht een ouwe tak, maar... I don't give a shit. Sorry Anouk. 
http://www.youtube.com/watch?v=y3MKMF-qIZk

zaterdag 21 augustus 2010

Kate McGarrigle

Kate McGarrigle in de jaren zeventig.

Een van de mooiere kanten van een vakantie zijn de verwachtingen die je mag koesteren. Juist daardoor liggen ook teleurstellingen op de loer. Waren die er dit jaar? Jawel.
De bestemming was Canada en daar stond onder meer een bezoek aan Montréal op het programma, de stad waar Kate & Anna McGarrigle heel wat voetstappen hebben achtergelaten. De zingende zussen houden mij met hun harmonieën - uit duizenden herkenbaar - al sinds 1975 in de houdgreep. Toen kwam hun memorabele titelloze debuutalbum uit met tijdloze liedjes die je recht in het hart raken: My Town, Heart Like A Wheel, Talk To Me Of Mendocino, Go Leave en natuurlijk Complainte Pour Ste Catherine, hun enige (bescheiden) hitje. Honderdduizend keer heb ik het gehoord, maar dat Ste Catherine een van Montréals beroemdere winkelstraten is, wist ik tot voor kort niet. Die ontdekking maakte een bezoek aan het epicentrum van Kate & Anna’s muzikale creativiteit nog urgenter. Want op bedevaart wilde ik ook: naar het graf van Kate. Zij was op 18 januari 2010 bezweken aan een zeldzame vorm van kanker. Thuis kon ik op het internet maar niet vinden waar ze begraven was (als ze niet gecremeerd was), maar daar zou ik in Montréal natuurlijk gemakkelijk achter kunnen komen, nationale beroemdheid als zij was. 
Maar hoe de dame van de toeristeninformatie, vlakbij het Place Jacques Cartier, ook zocht: ze kon de laatste rustplaats van Kate niet vinden. Dan maar navragen in de Basilique du Notre Dame, waar de uitvaart destijds gehouden was. ‘Wíe zegt u? Kate McGarrigle? En dat was dus een zangeres? Hmm, even mijn collega vragen.’ Het gesprek dat volgde, kon ik niet verstaan maar de lichaamshouding van die dame die werd geraadpleegd straalde slechts onwetende desinteresse uit en deed het ergste vermoeden. Het zal toch niet… dacht ik. Voelde ik dit echt aankomen? Inderdaad… Kate & Anna – mijn eigen Canadese heldinnen die in hún stad natuurlijk op handen zouden worden gedragen…  -  deze vrouwen hadden nooit van haar gehoord!
Het graf van Kate heb ik niet gevonden, Ste Catherine wel. De straat was deels opgebroken en zag er vooral aan de oostelijke kant nogal shabby uit. ’s Avonds fungeerde hij als rode loper voor de gay- en lesboscene van Montréal. Dat heeft Kate met haar vrije geest vast mooi gevonden. Haar veel beroemdere zoon Rufus Wainwright had er kunnen lopen. Maar ook van hem geen spoor.
Ik moet het nu doen met een schokkerig amateurfilmpje op internet, een fragment van het allerlaatste optreden van Kate McGarrigle. Het vond plaats begin december 2009 in London, zo’n zes weken voor haar dood. We zien een snel, maar mooi oud geworden vrouw achter een piano en we horen een breekbare stem die desondanks de kracht vindt om haar gehoor te ontroeren. Dat doet ze met het liedje Proserpina, haar laatste pennenvrucht, geschreven voor dochter Martha (met een verwijzing naar de Griekse en Romeinse mythologie). Het eindigt in een mooie samenzang met Anna, Rufus, Martha en vele andere dierbaren. Bekijk het filmpje op You Tube (heb wat geduld en wacht de wat moeilijk verstaanbare inleiding even af) en duik na afloop, als op de wangen het zilt der tranen rest, vooral eens in het rijke repertoire van Kate & Anna McGarrigle.

dinsdag 17 augustus 2010

Ritje

Mijn oog valt vanmorgen op een foto in De Volkskrant, diep in het eerste katern, op pagina 22 om precies te zijn. We zien twee keurige, vrolijk lachende heren. Strak in het pak zitten ze naast elkaar in een soort van tram. Vóór hen is een deel van een rode rugleuning zichtbaar. We zien nog net een stukje schouderpartij van een man die naar voren buigt, kennelijk om de fotograaf vrij baan te gunnen richting de twee heren. Het is druk in de tram want achter en links van hen zien we nog een aantal mensen staan. Opvallend: ook weer pakken en stropdassen. Maar ook twee frisse dames die naar 'het vogeltje' kijken. Vrolijk zijn ze niet, ze hebben iets 'overleggerigs' en de jonge vrouw rechts op de foto brengt haar hand naar de mond met een bedachtzame blik. 'Hmm, wordt dit wel een mooie opname, beste fotograaf?' lijkt ze te denken.
Tien tegen een dat het gaat om de mediawoordvoerders van de twee keurige heren die het zo naar de zin hebben met elkaar. Het zijn - ik verklap het u maar - Ahmed Aboutaleb en Jozias van Aartsen, de burgemeesters van Rotterdam en Den Haag. Ze ginnegappen als jonge jochies die voor het eerst de blote borsten van een mooie vrouw zien. Of als de deelraadvoorzitter die de heropening van de speeltuin viert met wat rondjes in de draaimolen. 'Kggg, zitten we dan Jozias.' 'Ja, Ahmed, dat maken we niet elke dag mee.'
De onwennigheid straalt door hun lach heen van hun gezichten af. Het onderschrift vermeldt dat de twee burgervaders het eerste ritje meemaken van het nieuwe Randstadrail tussen de hoofdstations van hun beider steden. 'Vandaag gaat de lijn voor iedereen open', zegt de krant er nog bij. Kijk, Aboutaleb en Van Aartsen maken hun tochtje dus inderdaad voor de pers. Niet zo gek dat de dames zich druk maken over het werk van de fotograaf. Maar hun zorg is niet terecht: Raymond Hutting heeft de essentie van het moment prachtig gevangen. Twee stadsbestuurders die trots zijn op de nieuwe verbinding tussen hun steden, maar die er niet aan moeten denken om er echt gebruik van te maken.



maandag 16 augustus 2010

Verpletterend

Nee, 13 augustus ging ook dit jaar redelijk geruisloos voorbij. Dat mijn moeder op die dag 90 jaar zou zijn geworden, als ze niet zes jaar geleden stiekem in haar slaap was weggegleden naar 'ginds', deed daar niets aan af. Ik hield het bij een brandend waxinelichtje dat haar foto in een lijstje op het hoekkastje mooi verlichtte. Een foto waarop ze enigszins verrast en met een licht geamuseerde blik opkijkt naar de fotograaf. Alsof ze wil zeggen: 'Wa doe de gij nou weer?' Inderdaad: ze beheerste het Brabants als geen ander.

Wat wij - mijn zus, broer en ik - dus in ieder geval niet doen, is haar gezamenlijk gedenken, hetzij op haar geboortedag, hetzij op haar sterfdatum. Het komt er gewoon niet van. Het lukte zelfs al niet in het eerste jaar dat ze er niet meer was. Pijnlijk voor wie het 'moeders kindje' was. Maar van de andere kant: het past bij de nuchterheid waarmee ze zelf de wereld tegemoet trad. Toen ze 80 werd, vierden we haar verjaardag nog met oud-Hollandse spelletjes. Op onze vrolijk geopperde suggestie 'over vijf jaar weer?', was haar antwoord veelzeggend: 'dat hoeft voor mij niet meer'. Of dat nou op die hemeltergende spelletjes sloeg of op het gevreesde leeftijdperspectief... ik
denk op allebei. In ieder geval heeft ze woord gehouden want op haar 84e hield ze het dus voor gezien.

Mijn gedachten gaan rond die 13e augustus altijd weer terug naar haar taalgebruik. Mijn moeder was geen vrouw van grote denkbeelden, concepten of filosofieën. Ze hield het simpel maar had daarbij wel het jaloersmakende vermogen om anderen de mond te snoeren met verpletterende uitdrukkingen en
oneliners. Wie zich aanstelde en liet weten dat hij bang was voor dit of dat kon rekenen op het ontnuchterende 'Dan moette maar bidden tot den heilige Piet'. Als we ons bord niet leeg aten omdat we geen honger hadden, was het antwoord: 'dan itte maar voor d'n honger die ge nog krijge moet'. Zat je in je neus te peuteren? Dan was het steevast: 'stuurt een kaartje as ge bove bent.' Scabreus werd het als mensen het 'hoog in de bol' hadden: 'stront wie het oe geschete, drol wie het oe gedraaid'.

Ik weet het: wie even
googelt, kan op het internet allerlei varianten op zulke uitspraken vinden. Dat mijn moeder de auteur was van dergelijke teksten wil ik dan ook niet beweren. Op die ene na, dan. Ik heb hem ingevoerd in Google en kreeg - zoals ik vurig hoopte - de melding dat mijn zoekbewerking nu toch echt geen overeenkomstige documenten had opgeleverd. Wanneer je die uitdrukking gebruikt? Dat staat eenieder geheel vrij. Ben benieuwd of hij over een tijdje de nodige hits krijgt... Zijn we er klaar voor (over scabreus gesproken)? Komt ie: 'Wiedewadda watska boe, sket in oe hand en knept 'm toe.'