Sharon plant haar voeten, gehuld in pumps uit de jaren vijftig, stevig in een lichte spreidstand op de vloer van het vliegtuigje dat ons van Dublin naar Galway zal brengen. Ook al zijn er maar zes, zeven passagiers… niemand weerhoudt haar van wat vandaag haar finest hour moet worden: de safety procedure! De ietwat gezette stewardess is gekleed in een donkerblauw mantelpakje dat ooit de trots van Aer Arann geweest moet zijn, maar dat nu ontsierd wordt door een loshangende zoom van haar onderjurk. Licht snuivend door haar neus wacht ze voor in de cabine het begin van het audiobandje af. Zodra een stem in het Gaelic begint uit te leggen waar zich de nooduitgangen bevinden, begeleidt Sharon de spreekster van dienst met ferme armgebaren. Maar óók met een ontwapenende glimlach. Ze weet dat ze een toneelstuk opvoert maar heeft er duidelijk zin in. Reisgenoot Bart en ik kunnen met moeite een aanval van slappe lach onderdrukken.
Galway ligt aan de ruige Atlantische kust maar dan wel in de luwte van Galway Bay. Het stadje is de uitvalsbasis voor een bezoek aan Connemara in het noorden of The Burren in het zuiden. Bart en ik gaan er echter heen voor Galway zelf. Gewoon om te ontdekken hoe de Guinness hier smaakt (standaardreactie in Nederland: vind je dat nou écht lekker…? Ja, dus, zelfs een goede Belgische trappist kan er niet tegenop). En om te zien of het full Irish Breakfast ook hier met die heerlijk vieze worstjes geserveerd wordt. Maar uitgerekend in Galway word ik gevloerd door een koortsige griep. Ontbijten sla ik over en van de Guinness komt ook al niets. Mijn belangrijkste activiteit is het bestuderen van de hotelkamer.
Het Eyre Square Hotel is zo’n typisch stadshotel in verval. De vloerbedekking in de lobby is vaal en gerafeld, en er hangen allerlei luchtjes die je elders niet meer tegenkomt. Zo zijn er nog kamers voor rokers terwijl de etensgeuren uit de keuken via allerlei onhandig geplaatste afvoerpijpen hun weg zoeken door de talloze gaten en kieren. In de lobby, waar ik af en toe heen ga omdat er een wifi-verbinding beschikbaar is (dat dan weer wel), verzamelen zich steeds meer vrouwen in feestelijke kleding. Glanzende rokken, schoenen met hoge hakken waarop de enkels net iets te vaak omzwikken en walmen van goedkope parfums. Het hotel is, samen met de aanpalende bar, gespecialiseerd in vrijgezellenfeesten. Toe maar, dat kan er ook nog wel bij. Bij vrouwen heet zoiets een ‘hen party’. Vandaar de uniforme zwarte t-shirts met de verheffende tekst: 20 hens, 1 chick, no cocks.
Een heel enkele keer kan ik het opbrengen Bart even te vergezellen tijdens een wandelingetje door het centrum. En dan gebeurt het: als Ierland-fanaat walg ik van het ene op het andere moment van de wansmaak die ik in de straten aantref. Die net iets te lelijke boersige koppen, de treurige schooluniformpjes van te dikke jongens en meisjes, de zoveelste straatmuzikant die The Town I Loved So Well loopt te blèren, de kindmoedertjes achter de kinderwagens met de volgende duidelijk zichtbaar alweer op komst. En het feit dat de nog altijd oppermachtige katholieke kerk in Ierland daar nog steeds medeverantwoordelijk voor is. Het is voor de grieperige mens even meer dan hij kan verdragen.
Nu, terug in Nederland, terwijl de griep bijna verslagen is, verlang ik maar naar één ding: happen in de creamy head van een vers getapte Guinness. O ja, en naar Sharon natuurlijk. Galway: ik kom het overdoen hoor!