woensdag 27 oktober 2010

Kinderachtig

Na al het gejammer en gejeremieer van het afgelopen weekeinde – een enorme rij van BN’ers huilde krokodillentranen over het ‘schokkende’ en ‘dramatische’ verlies van Feyenoord – heb ik nieuws voor u. PSV heeft zondag met 10-0 gewónnen! Ik meld het nog maar even want daarover had niemand het in de Randstedelijke praatclubjes van De Wereld Draait Door, Pauw & Witteman, Holland Sport en Studio Voetbal.
Och gossie, weer zo’n Eindhovenaar met een Calimero-complex die zich tekortgedaan voelt? Tja, (oud-)Eindhovenaar ben ik, daar kom ik niet onderuit. Maar dat betekent niet automatisch dat ik PSV blindelings volg. Mijn relatie met de club kent de nodige nuances, ook al stond en staat het stadion in Strijp, het stadsdeel waar ik ben opgegroeid. Alleen: Brabantia kwam daar ook vandaan. Dat was de club waar mijn vader Frans en zijn broer Piet in de jaren dertig niet onverdienstelijk voetbalden. Ome Piet speelde in het team dat zelfs nog twee maal landskampioen werd van ‘de katholieke bond’, een keer na een historische wedstrijd in en tegen Volendam in 1935 (3-7, als ik me niet vergis).


Brabantia in de jaren dertig. Ome Piet staat rechts van de keeper met pet.

Maar juist in die tijd vertrokken talloze veelbelovende talenten van Brabantia naar PSV. Dat had namelijk de ideale package deal in huis: spelen bij de club betekende meestal ook een baan bij Philips. In die crisisjaren kon ‘d’n Brab’ daar natuurlijk niet tegenop. Het zou me niet verbazen als er nog altijd oude Strijpenaren met een Brabantia-hart rondlopen die daarom niets van de Putjes Scheppers Vereniging (ook die bijnaam deed de ronde) moeten hebben.
Ook ik begon mijn voetbalcarrière bij Brabantia. Maar na een wedstrijd of tien eindigde die alweer door een onmiskenbaar gebrek aan talent. Daardoor kon ik rond mijn elfde, twaalfde zonder al te veel schuldgevoel overlopen naar PSV of ‘Philips’ zoals mijn moeder de club tot haar dood bleef noemen. PSV was bezig aan een opmars en aan het begin van de jaren zeventig liepen er spelers rond om je vingers bij af te likken: Willy van der Kuijlen, Jan van Beveren, Bengt Schmidt Hansen (‘Zoef Zoef’) en mijn held uit die tijd: Ralf Edström. 
Ralf Edström in 1974.
De boomlange Zweed met zijn enorme bakkebaarden grossierde in sierlijk spel en prachtige doelpunten. Bij dit PSV was ik in 1973 getuige van een andere 10-0: tegen Go Ahead Eagles. (Overigens: Ralf Edström is nu commentator voor de Zweedse radio en noemt zijn periode bij PSV zelf ook de mooiste uit zijn leven; zie een interview met de legendarische speler, die nog steeds bijna vloeiend Nederlands spreekt, op http://www.youtube.com/watch?v=gs4E2csg5gE)
Maar als je gaat puberen, wordt het tijd voor rebellie. Tegen het grootkapitaal in dit geval. En dus zocht ik mijn heil bij eerstedivisieclub EVV Eindhoven. Raar eigenlijk: een volksclub maar dan uit het veel verder weg gelegen stadsdeel Stratum waar toch ook de nodige ‘kak’ woonde. Het clubje aan de Aalsterweg wist in die jaren nog te promoveren ook. Ik zie nog het spandoek voor me tijdens de beslissende nacompetitiewedstrijd tegen Groningen: ‘PSV, WIJ KOMEN’. Dat klopte. Maar na een seizoen of drie gíng EVV ook weer.
En nu? Mijn hart klopt lang niet meer zo hard voor voetbal als toen. Ik volg de competitie, maar niet fanatiek. Maar het doet me nog altijd goed als PSV wint, vooral als de blaaskaken uit Amsterdam en Rotterdam op hun nummer worden gezet. Kortom, dit was weer een topweekend. Kinderachtig? Natuurlijk! Maar daar zijn we toch man voor?

vrijdag 15 oktober 2010

Spiritueel afscheid

Je bent rooms-katholiek opgevoed, hebt inmiddels niets meer met de kerk, en toch stap je - als je in Spanje of Italië met vakantie bent – iedere keer weer die kathedraal of dat Romaanse kerkje binnen. Je steekt soms zelfs nog wel eens een kaarsje aan voor je overleden ouders of voor ernstig zieke vrienden. Herkent iemand dit?

Wat is het toch dat je naar binnen trekt? Ondanks je afkeer van de paus en zijn dogma’s, de inmiddels onafzienbare rij van bisschoppelijke stoethaspels met hele foute uitspraken, én de verhalen over wat zich onder de dekens afspeelde op jongensinternaat en seminarie? Als ik het Huis van God binnenstap, maak ik mezelf wijs dat ik de hitte van de mediterrane stad moet ontvluchten. En vooruit, om rust te zoeken of onder de indruk te raken van gezang en muziek. De organiste die haar eigen spel omlijstte met een warme sopraanstem in de kerk van St. Jean Baptiste in Calvi, op Corsica, zal ik niet licht vergeten. Of zijn dit allemaal drogredenen en lokt iets anders je naar binnen? Tot voor kort kwam ik er niet uit.

Gerard van Maasakkers ook niet. De Brabantse troubadour schreef een jaar of acht geleden ‘Liedje Van Altijd’ (op de cd ‘Vol Dagen’). Daarin vertelt hij hoe hij weer eens een kerkdienst bezoekt met zijn oude moeder en geraakt wordt door haar stem als hij haar na zo vele jaren weer hoort zingen. Een grijze moeder met ‘ne grote vent die wordt meegenomen naar zijn jeugd. Maar ook Gerard heeft inmiddels de nodige afstand genomen van het geloof en dat bezingt hij dan weer prachtig in ‘Hedde Efkes, Lieven Heer’ (briljante titel, te vinden op zijn meest recente cd ‘Deze Jongen’).

Toch wil Gerard af en toe nog best een kerk bezoeken. Die van Kaatsheuvel bijvoorbeeld. Maar de pastoor wil het niet hebben. Ook al zou Gerard meehelpen om geld in te zamelen voor de restauratie van nota bene diezelfde kerk, want het behoud van dat cultureel erfgoed vindt hij belangrijk. In ‘Hedde Efkes’ was Gerard echter net iets te kritisch geweest: ‘Lieven Heer, ik vuul het nie meer’. (Zie http://www.youtube.com/watch?v=WWIy7ufjsv4)

Natuurlijk kun je je afvragen waarom Gerard er überhaupt had willen optreden als hij zoveel moeite heeft met de kerk. Maar ik begrijp het nu. Want het valt niet te ontkennen: de beelden, geluiden en geuren die je als kind hebt meegekregen bij het beeld van Maria, voor de crucifix of tijdens het ontvangen van de hostie: je draagt ze altijd met je mee. Je associeert ze met je moeder die naast je zat in de bank. En met die pastoor, de koperen collecteschaal (knoop of dubbeltje dit keer?), het tafelgebed, de rode kussentjes waarop je moest knielen en met die gigantische afbeelding van de Almachtige in de apsis, die jou volgde met zijn strenge, maar rechtvaardige ogen. Al zat je op het verste puntje in de zijbeuk: Hij zag je altijd.

Je komt dus eigenlijk niet los van de kerk. Letterlijk niet. Wie denkt dat hij geen rooms-katholiek meer is omdat hij zich bij de gemeente heeft laten uitschrijven, komt bedrogen uit. De registratie wordt voortaan geheimgehouden, dat wel. Maar voor de kerk tel je in de statistieken nog altijd mee als rooms-katholiek. Hoe je dáár een einde aan kunt maken? Schrik niet, maar dat is een ingewikkeld, administratief proces. Zie deze onheilspellende site: http://dry.sailingissues.com/uitschrijven-kerk.html.

Voor wie de statistieken een zorg zal zijn en wil volstaan met een afscheid op meer spiritueel niveau is er een simpel, mooi alternatief: luisteren naar ‘Hedde Efkes’ van Gerard van Maasakkers. Als je dan toch bezig bent, ontdek dan ook al het andere mooie werk van deze sympathieke Brabander.  

dinsdag 5 oktober 2010

Wij van 'mét'

Je hebt mensen zonder en je hebt mensen mét. Tussenvoegsels bedoel ik. In mijn beleving wordt de groep zonder steeds groter. Ik heb voor de grap eens gekeken naar een paar clubjes waar ik bij hoor, en de namenlijsten doornemend blijkt dat ‘wij van mét’ soms behoorlijk zeldzaam zijn. Dat klopt met de theorie dat mét duidt op een adellijke afkomst. Maar ik ben bang dat die gedachte vooral bedoeld is om het blazoen van het familiegeslacht op te poetsen. Uit stamboomonderzoek dat ik ooit deed, bleek dat mijn mannelijke voorouders hun dagen vooral sleten als dagloner of sigarensorteerder. Daar is weinig adellijks aan. Nee, in mijn geval betekent het tussenvoegsel ‘van’ waarschijnlijk niets anders dan dat we uit Deursen stammen, een buurtschap bij Ravenstein.
Van, de, van de, van der, ter, op de, en zelfs of  (denk aan die merkwaardige Jan Vennegoor of Hesselink)… tussenvoegsels zijn er in allerlei soorten en maten. Dat het aantal mensen zonder tussenvoegsel in de naam lijkt toe te nemen, komt misschien door die elektronische formulieren op websites (‘Mijn Caiway’, ‘Mijn NS’, ‘Mijn dit’, ‘Mijn dat’) waarin je je personalia moet invullen. Daar waar bij ‘tussenvoegsel’ geen sterretje staat (invullen dus niet verplicht, maar ik doe het altijd) begin ik al argwaan te krijgen. Meestal terecht: ik krijg steeds vaker post met de aanhef ‘geachte heer Deursen’. Mijn ‘van’ valt weg!
Kijk, wij van de tussenvoegsels zijn nogal gevoelig op dit punt. Wie mij aanheft zonder, of zelfs maar met een afgekort tussenvoegsel (J. v. Deursen) snapt het niet. ‘Van’ moet namelijk voluit. Altijd. Dat is geen pietluttig gezeur. ‘Van’ is een deel van mijn identiteit: ik stam af van iemand die ooit uit Deursen afkomstig was. Daar moet je waarachtig niet te licht over denken!

Dus werd ik vorige week overvallen door plaatsvervangende schaamte toen ik het blad TvZ opensloeg. TvZ staat voor Tijdschrift voor Verpleegkundigen. Nee, dat is geen fout. Die Z verwees ooit naar ‘ziekenverpleging’. Toen de verpleegkundige haar intrede deed, bleef die Z er gewoon staan. ‘TvZ’ was, en is, nu eenmaal een ingeburgerd begrip: het bestaat al 120 jaar en is daarmee het oudste verpleegkundige vakblad ter wereld! Deze zomer nam Tonny van de Pasch afscheid als hoofdredacteur van TvZ. Ontelbare edities zijn onder haar deskundige leiding tot stand gekomen. Ik mocht het genoegen smaken om de laatste tien jaar maandelijks een aantal berichtenpagina’s voor Tonny en haar blad te maken. In die jaren heb ik Tonny leren kennen als een gedreven vrouw met ongelooflijk veel liefde voor de verpleegkunde en vooral ook voor de mensen die dat mooie beroep uitoefenen. 

In het allereerste nummer dat nu zonder Tonny gemaakt is, staat op de plek waar zij altijd haar redactioneel plaatste, een tekst van gasthoofdredacteur Marian Adriaansen. Daarin prijst ze terecht het werk van haar voorgangster. Op een andere pagina staat het colofon van TvZ. Daarin is Tonny nog steeds te vinden omdat ze nog een tekstuele bijdrage leverde. Maar in dat colofon heet ze – echt waar – Tonny van der Pasch. Goed, misschien ben ik een mierenneuker, maar ik word hier dus intens verdrietig van. Tonny heeft haar hielen nog niet gelicht of de juiste schrijfwijze van haar naam wordt al te grabbel gegooid. Natuurlijk door een of ander kauwgom knauwend wicht van 19 jaar oud wier historisch besef niet verder gaat dan de laatste aflevering van Oh Oh Cherso. Foei toch.